DE WITTE ZAAL Maastrichts theaterleven
De zogeheten ‘witte zaal’ werd in de late negentiende eeuw ingericht als foyer voor het bezoekerspubliek én voor artiesten, zolang er geen artiestenfoyer was. Hier konden acteurs en artiesten zich mengen met het bewonderend publiek. Dit is de plek waar het springlevende Maastrichtse ‘theaterleven’ werd beleefd. Het aloude devies van de stadsschouwburg, Utile Dulci…tot nut en vermaak, heeft in de loop van de voorbije 240 jaar zijn inhoud bewezen! Een speurtocht door de geschiedenis leert ons dat de voormalige Jezuïetencommunauteit een belangrijke impuls leverde voor het stedelijke toneelleven en daarmee onbewust de basis legde voor de continue, welhaast rijkste theatertraditie in Nederland. Een trotse traditie waarin niet alleen ’n Franse revolutionair als Fabre d’Eglantine, maar ook mindere goden van vaudeville-artiesten tot operazangers.
Het repertoire dat in de Bonbonnière werd gebracht was een horreur! Pathos alom in gruwelijke melodrama’s en platvloerse kluchten en voorts vierde opera hoogtij… men zong mee, huilde mee met reeds lang vergeten muzikale draken en met de ‘Twee Wezen’, een smartlap die repertoire hield tot in de jaren 1930. Door een rookverbod (tijdens de voorstellingen) en het verbod op schreeuwen en discussiëren -let wel, tijdens de voorstelling-met de acteurs probeerde men het nogal elitaire publiek enige beschaving bij te brengen; voor arbeiders was er geen plaats in de schouwburg.
Tot medio de jaren 1920 bleef het Franstalig theater, al wat de klok sloeg; het publiek was verzot op Franse opera’s. Soms zong er een beroemdheid als Adeline Patti. De opkomst van het Nederlandstalig toneel was daarna niet meer tegen te houden met grootheden als Cor van der Lugt Melsert, Eduard Verkade en Theo Mann-Bouwmeester; de Maastrichtenaar zag liever het operettegezelschap van Frits Hirsch, terwijl sociaalkritische cabaretiers als Koos Speenhof en Jean Louis Pisuisse werden geweerd. Het werk van Herman Heijermans werd negatief ontvangen. Kniertje -de vis wordt duur betaald- uit ‘Op hoop van zegen’ haalde de planken van de stadsschouwburg niet; socialistisch realistisch theater werd elders in de stad opgevoerd. Dat het Nederlands het Frans verdrong, bleek toen de Franse opschriften in het theater werden vervangen door Nederlandse.
En dan was er Madame Debye, moeder van de Maastrichtse Nobelprijswinnaar Pie Debye. Zij was ‘bureauliste’ en reserveerde de beste kaarten voor vaste klanten en liet die zelfs door haar man bij de cliënt aan huis bezorgen! Madame Debye was de steun en toeverlaat voor menig acteur of zangeres; tot op het laatste moment voor het doek opging, stond ze klaar met naald, draad en strijkbout om kleine ongemakken te verhelpen. Ze oefende haar functie als factotum van ‘d’n theater’ uit van 1898 tot 1937.
Na 1945 wilde men nieuw en ander repertoire zien; het theaterbezoek werd gedemocratiseerd en dialectgezelschappen gingen steeds meer het typisch Maastrichtse aspect op de Bühne vertegenwoordigen. Democratisering van de schouwburg betekende dat er een goede repertoirecommissie werd opgericht, geschikte propaganda, jeugdprogramma’s en een eigen periodiek, ‘Kunstschouw’. Er kwamen niet alleen internationale coryfeeën naar de stad, maar ook het Limburgse toneel kende een grote bloei in de jaren 1950, waarvoor een regisseur als Jef Baarts en groepen als M’46, de Kemediespeulers of de Zuid-Nederlandse Opera garant stonden. De grootste theaterhit uit de jaren vijftig was ‘Het lied der woestijn’, een razend populaire Amerikaanse operette door de Mastreechter Operette Vereiniging in de regie van Jef Baarts, muzikale leiding in handen van Martin Koekelkoren en het ballet was ‘gedrild’ door Wally Haacke.
In de jaren 1960 werd de stadsschouwburg het ‘thuistheater’ voor Het Groot-Limburgs Toneel, met Vlaamse en Nederlandse acteurs, voorloper van ‘Het Vervolg’, thans ‘Toneelgroep Maastricht’.