DE THEATERZAAL
In 1789 werd de voormalige Jezuïetenkerk verbouwd tot theater. Stadsarchitect Matthias Soiron kreeg de opdracht voor de verbouwing. Hij maakte een verdiepingsvloer dwars door het schip van de kerk, zodat er op de verdieping ruimte ontstond voor een theaterzaal en op de begane grond ruimte voor andere doeleinden, zoals een redoute en een zaal voor concerten, diners, bals etc. Het interieur van de kerk werd onherkenbaar veranderd. In het koor in de oostzijde werd een portaal met een trappenhuis gemaakt met een dubbele eikenhouten trap afkomstig uit het Jezuïetenklooster. De trap kwam uit op een bordes ter hoogte van de verdieping, waar de toegang was tot de theaterzaal. De ingang tot het gebouw werd verplaatst van de west- naar de oostkant van de kerk.
In de theaterzaal werd het decoratieve rococoplafond van de kerk gehandhaafd. Het barokke interieur van het oude manège-theater aan de Jekerstraat werd overgebracht naar de theaterzaal en ook de bestaande decorstukken en rekwisieten werden opnieuw in gebruik genomen. In oktober 1789 werd het nieuwe theater zonder enig feestgedruis geopend. De kosten van de ‘Grote Comedie’, zoals de schouwburg werd genoemd, waren opgelopen tot 45.000 gulden, waarmee het budget met 30% was overschreden. Dat mocht de opening met een klassiek drama van de Griekse toneelschrijver Philoctetes niet in de weg staan. Na de pauze werd een vaudeville (satire) opgevoerd met een onbewust ironische titel: ‘On fait ce que l’on peut et ce que l’on veut’... voor elk wat wils!
In de zaal waren drie galerijen met loges, baignoires, het ‘schellinkje’ achter in de zaal, het witte rococoplafond; recht tegenover het toneel was een deftige burgemeestersloge en er waren intieme ‘rouwloges’ terzijde van de Bühne. In de negentiende eeuw werd een grote kroonluchter met witte bollen geplaatst voorzien van gaslicht. Het doek was beschilderd met lier, gerangschikt tussen twee maskers, de antieke symbolen van komedie en tragedie. Een enorme kachel midden in de parterre verwarmde de hele zaal.
In 1877 werd de zaal ingrijpend verbouwd. Ze kreeg een nieuwe vloer en de dragende functies van de loges en baignoires werden verstevigd met ijzeren frames. Het meest ingrijpend was de vernieuwing van de decoraties naar voorbeeld van de Brusselse Muntschouwburg… zo werd de theaterzaal tot knusse Bonbonnière getransformeerd. In stucwerk werden trofeeën, voluten en cameeën in rood, goud en ivoor aangebracht. Een zevental glanzende kroonluchters in Louis XV-stijl verlichtten de zaal, er werd een nieuwe trap naar het schellinkje geplaatst en een trappenpartij die alle rangen en verdiepingen met elkaar verbond. In 1887 werd een brandscherm geplaatst, terwijl pas in respectievelijk 1912 en 1921 moderne voorzieningen als elektriciteit en centrale verwarming werden aangelegd. In 1927 en 1928 werd het gebouw weer aangepast. Het ouderwetse ophaalgordijn werd vervangen door een schuifgordijn, de banken in de parterre en het parket werden vervangen door klapstoeltjes; staanplaatsen werden afgeschaft, terwijl de capaciteit van de zaal met honderd plaatsen werd uitgebreid door de bouw van een orkestbak. Alle gouden biesjes werden overgeschilderd; de gaslichtkroon werd omgebouwd voor elektriciteit en opgetrokken tot in de nok. Op 30 juni 1928 werd de Bonbonnière officieel heropend.
In de jaren 1950 werd de grote theaterzaal alweer verbouwd. De technische outillage werd weliswaar verbeterd, maar dat kon niet verhelpen dat het toneel slechts 8,5 mter breed was en bleef! Grote producties bleven te enen male onmogelijk. Het aantal plaatsen was na correctie van de zichtlijnen gereduceerd tot zevenhonderd. Het stadsbestuur was er inmiddels van overtuigd geraakt dat de charmante Bonbonnière nooit tot een volwaardig modern theater zou kunnen groeien. Veranderingen in de zaal waren na 1960 alleen nog gericht op conservering van de bestaande accommodatie. Rond 1980 besloot de gemeente tot de bouw van een A-theater aan het Vrijthof.